
Jurisprudentie
AU2045
Datum uitspraak2005-09-01
Datum gepubliceerd2005-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4185 BPW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4185 BPW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing van het verzoek om herziening van het besluit dat betrokkene niet erkend wordt als verzetsdeelnemer.
Uitspraak
04/4185 BPW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 24 juni 2004, kenmerk 74043, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de Raad. In een aanvullend beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vervolgens, onder inzending van stukken, de gronden van zijn beroep schriftelijk verder toegelicht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 21 juli 2005. Aldaar is eiser in persoon verschenen met bijstand van W.L. Schippers als zijn gemachtigde, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. F.M.H. Kok, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties BV.
II. MOTIVERING
Bij uitspraak van 24 augustus 2000, nr. 98/8679 BPW, heeft de Raad ongegrond verklaard het beroep van eiser betreffende de afwijzing door verweerster van diens herhaald verzoek om herziening van het eerdere besluit om hem niet te erkennen als deelnemer aan het verzet in de zin van de Wet. Daartoe overwoog de Raad, samengevat, dat wederom geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd ten aanzien van de gestelde verzetsactiviteiten. De Raad volstaat hier verder met verwijzing naar de genoemde uitspraak.
In februari 2003 heeft eiser verweerster nogmaals verzocht de eerdere afwijzing te herzien en hem alsnog te erkennen als deelnemer aan het verzet. De Stichting 1940-1945 heeft, na nader onderzoek, bij schrijven van 17 november 2003 aan verweerster meegedeeld dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die kunnen leiden tot heroverweging van het eerder ingenomen standpunt.
Bij besluit van 27 november 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster het verzoek van eiser dienovereenkomstig afgewezen, onder overweging dat geen aanleiding bestaat om van de in artikel 42a van de Wet gegeven bevoegdheid tot herziening gebruik te maken.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 42a van de Wet is verweerster bevoegd, op daartoe door of vanwege de belanghebbende gedane aanvraag, een eerder genomen, definitief besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien.
Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dit brengt mee dat de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend kan toetsen. Die terughoudendheid geldt temeer nu de Raad zich over eisers geschillen met verweerster al driemaal eerder heeft uitgesproken. Een en ander heeft tot gevolg dat van de juistheid van de eerder in het kader van de Wet ten aanzien van eiser genomen besluiten dient te worden uitgegaan tenzij alsnog blijkt van nieuwe, niet eerder bekende, feiten en omstandigheden die de daarin aan de orde zijnde kwestie in een ander licht stellen.
De Raad moet vaststellen dat hetgeen eiser ter ondersteuning van zijn huidige verzoek om herziening heeft aangevoerd overeenkomt met hetgeen terzake door hem in eerdere procedures al is gesteld. Ook nader onderzoek door de Stichting 1940-1945 heeft niet alsnog feiten of omstandigheden aan het licht gebracht die tot andere inzichten kunnen leiden.
De conclusie kan dan ook niet anders luiden dan dat het bestreden besluit niet in rechte kan worden aangetast.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.
HD
10.08